hoofdstuk 6

Nederlandstalige hersenspinsels
Een regen van duisternis klettert op me neer. In de wond in mijn romp, ter hoogte van mijn lever bonst mijn hart. Ik voel een onbekende maar ondertussen vertrouwde leegte in mn maag. Er beweegt iets in mijn lijf. Het is een grote slang die niet kan ademen en niet kan bijten door het gewicht van mijn lichaam. De druk is te zwaar. Voor mij zie ik gepijnigde ogen. Ze volgen me en huilen soms, als ik iets slecht doe. Mijn maag krampt samen en mn borst krimpt in. Ik kan niet meer ademen. Er stapt een wezen over me heen en ik krijg klappen van de lange sterke poten. Een brok in mijn keel, dit is schuld. Mijn schuld, niet zijn, niet haar schuld.
Stuiptrekkend lig ik op de grond. Ik crepeer langzaam. Het mes dat me doorsteekt is dat dat door mijn hand wordt gehanteerd. Ik hoest bloed en tril. Ik lig daar even. Dan langer, en uiteindelijk heel lang. Dan kan ik opzitten, dan hurken, en uiteindelijk opstaan. Ik adem zwaar en wil het schaarse bloed dat me nog rest behouden. Mijn adem stokt, mijn ogen rollen weg terwijl mijn knieën de grond weer raken. Daar gaat mijn zelfvertrouwen. Vervolgens mijn heup, mijn vastberadenheid. Dan mijn schouders en borst, mijn inzicht valt en breekt. En tenslotte raakt ook mijn slaap de grond, mijn trots. Zelfs al vergeef je me, ik zal niet vergeven.
Like this story? Give it an Upvote!
Thank you!

Comments

You must be logged in to comment
No comments yet